Ondernemers die tijdens de coronacrisis in financiële moeilijkheden kwamen, konden een beroep doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers, Tozo. Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant dient de inkomensondersteuning van de Tozo over de eerste periode (Tozo-1) bij partners aan beiden te worden toegerekend.

Tozo

Tozo 1-uitkering deels bij partner belast

De Tozo voorzag in inkomensondersteuning en in een lening voor bedrijfskapitaal. De Tozo kende tal van voorwaarden, die gedurende de periode van toekenning verschillend waren. De Tozo was gebaseerd op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) en werd uitgevoerd door de gemeentes.

Gezamenlijk recht

Voor de Tozo-1 was bepaald dat partners er gezamenlijk recht op hadden. Om de Tozo-1 uitvoerbaar te houden, was onder meer bepaald dat er geen rekening werd gehouden met het inkomen van de partner en dat ook de zogenaamde kostendelersnorm niet werd toegepast. Dit betekent dat wanneer meerdere volwassenen samenwoonden, de Tozo niet lager werd vanwege het feit dat de kosten gedeeld werden.

Deels bij partner belast

Omdat er een gezamenlijk recht op de Tozo-1 bestond, werd de helft van de uitkering ook bij de partner belast. In bovengenoemde zaak oordeelde de rechtbank dat dit terecht is. In deze zaak had een vrouwelijke ondernemer de Tozo-1 gekregen, terwijl haar partner voor de helft werd belast. Naar zijn mening was dit onterecht, maar de rechtbank dacht hier anders over. 

Nu de man mede-rechthebbende was, diende hij ook over zijn aandeel belasting te betalen. Dat de man zelf geen deel van de Tozo op zijn rekening had ontvangen, deed niet ter zake.